Beste verliezers 1937-2012

Partijen die het dichtst bij een Kamerzetel kwamen

Jaar Partij Tekort % kiesdeler
1959 GPV 25 99,9
1967 Noodraad 436 99,1
1967 Chr.-Dem. Unie 522 98,9
1959 BP/PLM 574 98,6
1977 RPF 2231 96,0
2006 EénNL 2763 95,8
1986 CPN1 3301 94,6
1967 P.v.Ongehuwden 2496 94,6
1998 CD 5026 91,2
1963 Partij Econ. Appèl 4170 90,0
1959 Bruggroep 5274 86,8
2010 Trots op Nederland 9837 84,3
1981 DS'70 9372 83,8
1972 Dem. Middenpartij 8032 83,7
1948 Middenstandspartij 8381 83,0
1982 SP 9952 81,9
1998 AOV/U55+ 10926 81,0
1937 Rev.Soc.Arb.Partij 7735 80,9
1998 Nederland Mobiel 12164 78,8
1981 EVP 12751 78,0
2003 Partij voor de Dieren 16610 74,2
1937 Kath.Dem.Partij 12916 68,2
1946 Protestantse Unie 15588 67,3
1972 NMP 16324 66,9
1952 GPV 17861 66,5
1989 SP 20419 65,6
19562 GPV 20071 65,0


Index

Om in aanmerking te komen voor een Kamerzetel moeten partijen sinds 1937 minstens de kiesdeler halen, dus een kiesdrempel van 1 % tot 1956 en 0,67 % daarna. De 25 beste pogingen om een Kamerzetel te behalen staan hier vermeld, het aantal stemmen dat ze tekort kwamen voor de kiesdeler, en hoeveel procent het stemmenaantal was t.o.v. de kiesdeler.

Als dit tekort "aangezuiverd" was door stemmers, die in werkelijkheid op een andere partij gestemd hebben, was dit voldoende geweest voor een zetel. Als het genoemde aantal stemmen was gehaald, maar door dan wel door stemmen van mensen die in werkelijkheid niet of ongeldig gestemd hadden, was het benodigde aantal stemmen voor een zetel hoger geweest, omdat de kiesdeler meestijgt met het totale aantal stemmen. Dit aantal loopt uiteen van 1 extra stem voor het GPV in 1959 tot 204 extra voor het GPV in 1956 (bij 100 zetels).

1 De afsplitsing VCN behaalde 4618 stemmen.
2 In 1956 werd het aantal zetels uitgebreid van 100 naar 150 enkele maanden na de verkiezingen. In dit overzicht is nog uitgegaan van 100 zetels. Bij 150 zetels kwam het GPV 979 stemmen tekort; dat is 97,4 % van de kiesdeler.